(fysica, meteorologie)
De kracht per oppervlakte-eenheid die door de lucht op alles (en in alle richtingen) wordt uitgeoefend. Luchtdruk wordt veroorzaakt doordat de massa van alle lucht om de aarde heen door de zwaartekracht in de richting van het zwaartepunt van de aarde wordt getrokken. Op het aardoppervlak is die 'atmosferische druk' ongeveer 1 bar (1,013 bar = 1 atmosfeer). Op hoogte is de luchtdruk geringer omdat er zich minder massa boven het meetpunt bevindt.
Op circa 5,5 km hoogte is de luchtdruk de helft van die aan het aardoppervlak. Het verloop op grotere hoogten is niet lineair zoals de hydrostatische druk onder water. Dat komt doordat het gasmengsel lucht (zoals alle gassen) samendrukbaar is. De dichtheid van lucht op grotere hoogte is kleiner omdat er minder massa op drukt. De lucht is daar minder samengedrukt: er bevinden zich bij lagere druk minder moleculen in een bepaalde inhoudsmaat.
Op microscopisch niveau wordt luchtdruk uitgeoefend door voortdurende botsingen van moleculen. Moleculen bewegen voortdurend en hun gemiddelde snelheid is afhankelijk van de temperatuur (je kunt ook zeggen dat dat de temperatuur is. Dat plaatselijke opwarming in de vrije ruimte niet leidt tot drukverhoging komt doordat de sneller bewegende deeltjes verder van elkaar af komen te zitten. Ze botsen harder, maar ze zijn met minder en 'stromen weg'.
Flinke variatie van de luchtdruk kan invloed hebben op de resultaten van gasmetingen. Ook is het van belang bij het koken van vloeistoffen: bij lagere druk koken vloeistoffen bij lagere temperatuur en zullen ze in absolute zin ook meer damp afscheiden. De relatief kleine variaties in 'open' ruimten zullen niet snel tot problemen leiden, maar op grote hoogte kan het wel van significante invloed zijn.